vrijdag 3 april 2009

Paradise Regained– The Watchman, the Sleeper, the Dreamer, and the City

The Hondsbossche Zeewering at Petten Architecturally Reconsidered

By Ilmar Hurkxkens – Delft, January 31st of 2009

ONCE there was a land called Doggerland. It was a rich habitat, where the first men quietly roamed on endless sloping meadows. It was the garden of Eden as imagined in paintings. Then, by the end of the last iceage, Doggerland disappeared under the rising waters. In the south, this new sea was called Helle, a name from which Christianity took the word for the archetype of all fear and terror–hell–originating in the belief that the sea was the resting place for the dead. Further north the sea was referred to as Holle, from which came Holland (A. Cornelis, Amsterdam, 1997). With Doggerland drowned, this paradise was lost.

TEN THOUSAND YEARS LATER in ancient Greece, it was said there existed a coastline where Hades ruled over the Gates of Hell. It was a land of eternal fog, where the sea rushed over the sandbanks into the marshlands behind. The sun never shined over these sandy shores and not a single tree would grow in this silted swamp. The only people that were able to survive in this inhospitable landscape were known as the ferrymen for the dead.

THOUSAND YEARS THEREAFTER, in this unforgiving and uninhabitable land, settlers known as watermen inhabited the edge between land and water. On artificial mounds they lived democratically by the unwritten ewa or Law of Eternal Rights. This law had to be agreed upon at annual gatherings called thing, where he who knows better must say so. Their sole civic duty was to pledge defending their land from the sea (J. van Veen, Den Haag, 1948). On mounds of clay farmhouses and small villages were erected. These terpen were scattered across the land, forming a landside archipelago where the surrounding land was farmed like fishermen harvesting the sea. The external reality of nature conditioned the terp as a model of radical technocratic simplicity. The sea of land remained un-urbanized because it was too dangerous to inhabit, while on the safe terpen a culture of congestion was automatically generated. The level of technological advancement determined the maximum size of the mounds: an archipelago of scattered terpen conditioned this territory of individual parts.


TODAY this land is called the Netherlands. After years of dredging, draining, and reclaiming land from the sea, the apocalyptic outcome of this much celebrated manmade country seems near. Half of the land lies beneath sea level, protected by an artificial ecosystem of permanent sand suppletion, dikes and dams. Rising sea levels and the ongoing settlement of polderland make a continuous elevating of the defense structures necessary. If this situation continues forever, dikes will have to rise to inconceivable heights along with the consequences of disaster. The total control of this landscape-artifact resulted in a unified defense line. With external forces completely eliminated behind it, the hinterland is left to unrestrained urbanization. Almost the entire Dutch coast between the Deltawerken and Waddenzee consists of fragile dune formations, maintained by sand suppletion. The Hondsbossche Zeewering is a the only artifact in this natural sea-wall, and as a weak point in the system, the obvious place to contemplate different possibilities for both sea defense and urbanization in the Netherlands.


ARCHITECTURE– Is it possible to reimagine the model of the terpen: zones of absorption instead of one single defense line and instead of a detached dike-infrastructure, an architecture where means and ends for construction merge? The modification of the Hondsbossche Zeewering into a zone of coastal protection reinstates the three dikes present: The Watchman, The Sleeper and The Dreamer. This modification is making the main dike available for the construction of a new city. The village of Petten, historically often washed away by the sea, will find its final destination on the dike. The new city does not organize itself by means of parallel functional zoning, as is often the case with linear cities, yet superimposes all program onto the dike in a linear succession of artifacts, maximizing the relation between infrastructure and architecture. Maximum metropolitan density is combined with the proximity of landscape in a scheme of linear congestion. The city combines a morphological system and a functional one. The first consists of the found form of the dike modified in plan and section; the second consists of artifacts that are modeled within the specific constraints left by first, thus belonging to the spirit of the site. The new city is a combination of programs found at coastal sites that are transformed and modified to fit the specificity of the site. The dike becomes a city by manipulating the linear proximity of urban artifacts, each of these the synthesis of the restraints imposed by the site and their formal individuality. Dike and city are a continuous artifact, with not a singular center, but a continuous centrality between sea and land—the extension of which makes the occupation of the whole seaboard of the Netherlands a theoretical possibility.


PANORAMA– The endpoints of the city, where the dike meets the dunes, feature on one side The Lab (of Rijkswaterstaat) and on the other side a panorama—articulating respectively the technical and the poetic premises framing the project as a whole. The function of the panorama doubles as an empty space an sich and as a screen emitting a representation of Doggerland. This image of Mesolithic Doggerland confirms the presence of the primordial wetland reality outside. Whereas cinema presents fragments in sequence, the circular panorama exposes the entire landscape, not discriminating between architecture, infrastructure and nature but showing the territory as a whole.

---

Ilmar Hurkxkens studied architecture at the ETH Zürich and graduated at the TU Delft in January of 2009– receiving an honorable mention for his graduation project Paradise Regained. For more information about the author please visit: http://www.linkedin.com/in/ilmarhurkxkens or http://www.ilmar.nl.

dinsdag 17 maart 2009

Het spook van de jaren '30

Door: Bertram - Bennekom, lente 2009

Dat ik een beroemd architect zou gaan worden, dat stond voor mij al heel lang vast. Ik had het allemaal voorgerekend. Uit onderzoek is immers gebleken dat het circa 10.000 uur kost om de top te bereiken. Ik was al een heel eind op weg. Ik droomde ervan leiding te zullen geven aan een vooraanstaand internationaal architectenbureau, dat tevens mijn naam zou dragen. Ik zou de ontwerpen maken voor ambassadegebouwen, nationale musea en paleizen voor rijke sjeiks. Als het op ontwerpen aankomt zou men niet om mij heen kunnen was mijn overtuiging.

Mijn ontslag bij Roest & Van Bunnik Architecten en Planners BNA BNI kwam hard aan. Dat de financiële crisis dit gerenommeerde bureau zou treffen had ik niet verwacht. Vier jaar werkte ik er inmiddels al en ik was daarin uitgegroeid tot de rechterhand van Roest en de linkerhand van Van Bunnik. Ik stuurde een tekenkamer aan van 12 man. Ik werkte aan grootschalige woningbouwprojecten, scholen en winkelcentra. En ineens was er geen werk meer. Helemaal niets. De woningbouw lag volledig stil, een aantal opdrachtgevers ging failliet en weinigen durfden het nog aan om te investeren in nieuwbouw. Dit was het einde voor Roest en Van Bunnik.


Ik belandde in de WW en ging op zoek naar een nieuwe baan. Ik schreef een aantal teksten voor een regionale krant over 'de zin van architectuur' en 'hoe we deze crisis vormgeven'. Al gauw had mijn agent door dat mijn teksten niet goed gelezen werden en hij hield verder de boot af. Ondertussen had ik steeds meer moeite om mijn hypotheek nog te betalen. Een aantal jaren geleden had ik immers met mijn vrouw een hippe loft gekocht in het centrum van Amsterdam. Veel te duur ook. Na ons derde kind was mijn vrouw gestopt met werken. Deze crisis kwam voor ons dus erg ongelegen.

Toen de crisis langer aanhield ontkwamen we er niet aan de loft te verkopen met een fors verlies. We namen onze intrek in een huurwoning. Op dat moment beviel mijn vrouw van een tweeling. Om de huur te kunnen betalen nam ik een baan aan op de tram. Ik riep de haltes om en verkocht kaartjes. De tram raakte mij niet, en dat zag ook de directie. Na drie weken stuurden ze me naar huis.

Ik belandde wederom in de steun en moest mij tweemaal per dag melden bij een stempelbureau. Daarnaast meldde ik mij ook tweemaal per dag in de kroeg. Dit was de reden dat er steeds minder geld overbleef voor de huur en het huishouden. Het duurde niet lang voordat we de woning werden uitgezet.

Met vijf kinderen en nog een zesde op komst zwierven we door Amsterdam. We belden aan bij familie en vrienden. De meesten hadden geen plek voor ons of zaten nog verder in de schulden. Uiteindelijk kwamen we terecht bij Spijker, één van de vroegere tekenaars van Roest & Van Bunnik. Zolang we niet voor overlast zouden zorgen mochten we de kelder gebruiken. De kelder was koud en vochtig, maar we hadden in ieder geval onderdak. De geboorte van Marco was een drama. In de kraamkelder stierven zowel moeder als kind. De steun van die maand ging naar een fatsoenlijke begrafenis.

Met vijf kinderen sloeg ik aan het bedelen. Ik smeekte Spijker of hij nog een kamer vrij had in het bovenhuis, ik zou kunnen gaan werken bij de aanleg van het Amsterdamse bos en dan zou ik daarvan de huur kunnen betalen. Spijker zou er over nadenken; ik hoorde er niets meer van. Totdat het noodlot toesloeg. Binnen een maand stierven wee kinderen aan difterie en één aan TBC. Spijker kon het niet meer aanzien en bood ons de zolder aan, op voorwaarde dat ik werk zou gaan zoeken. Ik kwam terecht in de werkverschaffing – sloten graven net buiten de stad. Op vrijdag kon ik mijn loon ophalen bij het arbeidsbureau. Meestal gingen we dan met een aantal maten de kroeg in om het einde van de week te vieren.

Op een van die vrijdagavonden was er in de kroeg een bijeenkomst van de Nationaal Socialistische Beweging. Er werd scherp gedebatteerd over de rol van de overheid in deze tijden van crisis. En plotseling werd er gevochten. De aanleiding was niet geheel duidelijk. We probeerden de boel te sussen. Ik kreeg een klap op mijn achterhoofd en draaide mij om. Een vuist suisde langs. Een schreeuw. Een vliegend glas bier. Ik kreeg een dreun van opzij en werd woest. Ik greep een man bij zijn kraag en sleurde hem naar de grond. Ik struikelde en nam een barkruk mee. Bij de bar sloeg ik wild om me heen. Ik raakte alles wat ik tegenkwam. Ik zag een zaal tekenaars bij Roest en Van Bunnik. Ik zag de remise en de tram. En toen ik bijkwam stond ik oog in oog met mijn enig overgebleven zoon en dochter. 'Papa' vroeg mijn dochter, 'als je weer vrijkomt, wat ga je dan doen?' 'Dan ga ik werk zoeken, kind. Onverschillig wat.'

maandag 2 maart 2009

Biodegradeerbaar versus titanium

Door: Jappe Buijs (tandarts-promovendus) - Groningen, winter 2009

Aangezichtsfracturen en orthognatische chirurgie, i.e. kaakverplaatsing, omvatten een groot gedeelte van het vakgebied van de hedendaagse kaakchirurg. Zowel de behandeling van aangezichtfracturen, als de orthognatische chirurgie, hebben voornamelijk de vorige eeuw een stormachtige ontwikkeling doorgemaakt. De meest bekende en toegepaste osteotomieën in het kader van orthognatische chirurgie zijn de zogenaamde BSSO (bilaterale sagitale splijtingsosteotomie), de Le Fort I osteotomie en de genioplastiek. Bij deze operaties worden respectievelijk de onderkaak, bovenkaak en kin verplaatst, voor het verhogen van de esthetiek en het verkrijgen van een goede/normale functie van het kauwapparaat met een goede occlusie van de gebitselementen. Hierbij moet worden opgemerkt dat een gecombineerde orthodontische behandeling vaak essentieel is.

Het hoofddoel in orthognatische en trauma chirurgie is een snelle, anatomische en pijnloze functionele hereniging van botsegmenten. Breuken in het aangezicht van zowel boven- als onderkaak werden van oudsher gesloten behandeld door middel van spalken, gipskappen en ‘halo’frames met intermaxillaire fixatie van ongeveer 6 weken. Bij intermaxillaire fixatie worden de onder- en bovenkaak door middel van staaldraadligaturen op elkaar gefixeerd. De nauwkeurigheid van de repositie van de botdelen liet vaak te wensen over. De ontdekking van penicilline door Alexander Fleming in 1928, en het toepassen hiervan op grote schaal enkele jaren later, zorgde voor een grote doorbraak. Hierdoor kon er meer gebruik gemaakt worden van open reducties. Het tandvlees wordt dan aan de kant geschoven en de botdelen worden met direct zicht anatomisch herplaatst. Hierbij werd aanvankelijk fixatie bereikt door middel van staaldraadligaturen. Dit leverde echter nog onvoldoende stabiliteit op om intermaxillaire fixatie achterwege te laten; wel werd een betere repositie verkregen. Door de ontwikkeling en toepassing van (mini-) metalen platen en schroeven is het sinds enkele tientallen jaren mogelijk geworden om botfragmenten te fixeren door middel van rigide interne fixatie. Hiermee kan een goede stabiliteit worden verkregen en kan intermaxillaire fixatie achterwege worden gelaten. Direct postoperatief kan de patiënt zijn mond openen en voorzichtig belasten. De orthognatische chirurgie maakt gebruik van dezelfde principes als behandeling van fracturen. Ook hier wordt met behulp van (mini-)platen en schroeven fixatie verkregen.

In de maxillofaciale chirurgie geldt titanium osteosynthese materiaal nog steeds als de gouden standaard. Ondanks dat titanium simpel en effectief is, kleven er ook nadelen aan het gebruik hiervan. Een tweede operatie om dit materiaal te verwijderen is in 5 – 35% van de gevallen nodig. Dit zorgt voor additioneel operatieongemak, risico’s en hogere sociaal-economische kosten.

Een alternatief is biocompatibel, bioresorbeerbaar materiaal, dat voldoende stabiliteit biedt tijdens de botgenezing en hierna geleidelijk aan door het lichaam volledig wordt uitgescheiden. Gebruik van dit materiaal zou deze ongewenste tweede operatie moeten voorkomen. Voor zowel de patiënt, het ziekenhuis, de zorgverzekeraar als de maatschappij zou dit winst kunnen opleveren.

Waarom wordt dit bioresorbeerbare materiaal dan nog niet op grote schaal toegepast en gezien als de gouden standaard? Om deze vraag te beantwoorden, moet eerst enig voorwerk gedaan worden. Een nauwkeurig uitgevoerd systematisch literatuur onderzoek heeft aangetoond, dat er op zich goede resultaten zijn behaald met bioresorbeerbare materialen, maar dat dit in de goed-wetenschappelijk-onderbouwde artikelen om relatief kleine patiëntenaantallen ging met een relatief korte follow-up duur. Goede evidence in het tijdperk van Evidence Based Medicine ontbreekt dus. Hiernaast zijn er laboratoriumtesten uitgevoerd om de intrinsieke mechanische eigenschappen van verscheidene bioresorbeerbare materialen te testen. Hieruit blijkt dat titanium significant sterker is dan dit biomateriaal. Voldoende sterkte en stijfheid van de plaat is echter essentieel om het risico van verplaatsing van de botgedeelten ter plaatse van de fractuur te verminderen. Om te compenseren voor deze mindere stabiliteit, zijn de dimensies van de bioresorbeerbare materialen vergroot. Hierdoor zijn bioresorbeerbare platen en schroeven minder gemakkelijk in het gebruik in het vaak kleine operatiegebied van het aangezicht.


Met bovenstaande resultaten is er ongeveer 2 jaar geleden bij de afdeling kaakchirurgie van het Universitair Medisch Centrum Groningen gestart met een onderzoek van voldoende omvang en een lange follow-up duur. In dit onderzoek wordt gekeken naar de effectiviteit en de veiligheid bij fixatie van botsegmenten in de maxillofaciale chirurgie van biodegradeerbaar osteosynthese materiaal vergeleken met titanium. Tevens wordt het kostenaspect, welke ontbreekt in de literatuur, meegenomen. Niet alle patiënten zijn geschikt om mee te doen aan dit onderzoek, denk bijvoorbeeld aan ziekte, voorgeschiedenis, medicijngebruik etc. Om goed onderzoek te verrichten, moet er voor geschikte patiënten een even grote kans zijn om behandeld te worden met bioresorbeerbaar materiaal en de gouden standaard met titanium. Dit heet randomiseren in wetenschappelijke taal. Om zo onafhankelijk mogelijk te blijven, wordt de randomisatie verricht door een telefoon, welke door de kaakchirurg of onderzoeker wordt gebeld, na toestemming voor deelname van de patiënt. Aan deze hulplijn zijn geen kosten per minuut verbonden en is 24 uur per dag beschikbaar.

Na de operatie komt de patiënt nog een aantal keren op verschillende tijdstippen voor poliklinische controle om de behandeling te evalueren en te zien hoe het ermee gaat. Als uiteindelijk voor alle patiënten alle follow-up momenten zijn geweest en de onderzoeksgegevens zijn verzameld, kan er statistiek op worden losgelaten. Nadien zullen we een gegronde en evidence-based uitspraak kunnen doen over of biodegradeerbaar osteosynthese materiaal een goede oplossing is voor de behandeling van aangezichtfracturen en osteotomieën en mogelijk zelfs beter is dan titanium. Wanneer biodegradeerbare systemen uiteindelijk kunnen worden gebruikt in de standaard zorg in Nederland bij de behandeling van fracturen en osteotomieeën in het aangezicht kan dat leiden tot een effectievere behandeling. Dit zou dan, zoals bovengenoemd, winst kunnen opleveren voor zowel de patiënt, het ziekenhuis, de zorgverzekeraar als de maatschappij.

In de tussentijd staat de techniek niet stil en komen er vanuit de industrie nieuwe bioresorbeerbare materialen op de markt of worden aanpassingen gedaan/varianten bedacht op al bestaande materialen. Door vergroting van stabiliteit van bioresorbeerbaar materiaal zouden de dimensies mogelijk weer verkleind kunnen worden, waardoor het mogelijk wordt ze toe te passen bij breuken van kleinere botstukken en op plaatsen waar de anatomische verhoudingen dit vereisen. Tevens zou het gemakkelijker hanteerbaar kunnen worden. Om deze nieuwe materialen te testen in een zoektocht naar het ultieme biocompatibele, bioresorbeerbare osteosynthese materiaal zal op korte termijn eveneens gestart worden met een proefdiermodel. Idealiter zou de sterkte van dit biomateriaal tot nul kunnen dalen en in korte periode moeten oplossen, zodra de normale krachtendragende eigenschappen van het gebroken botstuk weer zijn bereikt. Bij dit proefdier onderzoek zullen hopelijk nieuwe inzichten verworven worden in de (volledigheid van) degradatie van en weefselreactie op deze biomaterialen.

Zoals blijkt uit het bovenstaande heeft het verrichten van patiënt gebonden onderzoek nogal wat voeten in de aarde. Een flink aantal stappen en protocollen zal doorlopen moeten worden om uiteindelijk tot een evidence-based uitspraak te komen op de vraag of ‘nieuw’ (bioresorbeerbaar) even/minder goed/beter is dan ‘conventioneel’ (titanium).

---

Jappe Buijs werd op 18 november 1980 in Monnickendam geboren. Hij groeide op in Warnsveld en in 1999 begon hij zijn studie tandheelkunde te Groningen. In 2004 studeerde hij af. Sinds 2004 is Jappe werkzaam in de algemene praktijk en verbonden aan het UMCG als wetenschappelijk onderzoeker.

NEEM VOOR HET COMPLETE ARTIKEL CONTACT OP VIA: jappebuijs@hotmail.com.

vrijdag 27 februari 2009

Pretenties

Door: Victor Ponten – Amsterdam, winter 2009

Vanochtend ging de wekker veel te vroeg. Ook al probeer ik al sinds een tijd om eerder op te gaan staan (de wekker pompt door de weeks om 6.45 uur zijn gesnooze door m'n kop), vanochtend had ik nogal moeite met de 8.30 uur. Het zal de whisky van de avond ervoor geweest zijn.

Er werd eindelijk een alarm geïnstalleerd op het niet zo nieuwe kantoor van de Habbekrats en je weet wie er dan de pineut is. Tussen 9.00 en 9.30 uur zouden ze voor de deur staan, dus om 9.10 uur zat ik keurig met een kop dampende thee naar mijn vol verwachting kloppende hart te luisteren. Zul je altijd zien dat die gasten om 10.30 uur pas komen aankakken. Verder niets ten nadele van die monteurs, het waren echt twee sympathieke Turks-Nederlandse broers die zich goedgeluimd door de zaterdag heen hebben geklust. En ik moet zeggen dat ik een behoorlijk briljante alarmcode heb bedacht en verder ben ik met Jim, Emma en Adriaan naar de expositie van wijlen fotograaf Richard Avedon geweest. Inderdaad, in de Supperclub der musea, zoals Juha eerdaags de tent fijntjes op z'n plek zette.

Behoorlijk druk was het daaro in Foam. Onhandig ook vooral, zoals ze daar de entree hebben ingericht. De ingang annex ticketverkoop annex derderangs museumwinkel annex ontvangsthal stond om 12.20 uur helemaal vol met kunstminnende mensen. Chaos. Het was me ineens duidelijk wat voor bekrompen geest er bij veel Nederlandse musea moet hangen, als ze daar niet eens nadenken over hoe je de kaartverkoop bij een succesvolle tentoonstelling in goede banen leidt.

Bon. Die tentoonstelling dus. Mijn kennismaking met Avedon moet stammen uit het jaar 2002 en vond plaats in het Caixa Forum in Barcelona. Een voor nop betreedbare expositiefabriek tegenover het paviljoen van Mies van der Rohe met meerdere zalen vol toegankelijke maar toffe wisselende tentoonstellingen. De expositie die ik zag bestond uit veel afdrukken van de serie In The American West, waar ik me waarlijk aan heb vergaapt. Ik was diep onder de indruk onder de bedrieglijk eenvoudige portretten van het schuim waarmee een natie gevuld wordt.

De selectie die in Foam wordt getoond is een stuk breder, daardoor op vele punten veel algemener van karakter en dus niet beter. De enige serie die in z'n volledigheid getoond wordt is The Family, een imposante verzameling single shots van 69 imposante Amerikanen uit de upper echelons. Een fantastische verbeelding van het begrip macht, maar helaas weggestopt in een hoekje en getoond op het formaat waarop de serie waarschijnlijk oorspronkelijk is gepubliceerd (in Rolling Stone). Pomp deze hele serie op A0 afdrukken en je hebt me bij de kladden.

Sinds Barcelona mocht ik die Avedon wel, ook al heb ik sindsdien nooit de tijd genomen om me verder in hem te verdiepen. Zodoende streek ik, nadat ik alle beelden had gezien, neer bij de vertoning van een docu waarin de beste fotograaf erin slaagde om eigenhandig en posthuum middels een paar uitspraken zichzelf van zijn voetstuk te tillen. Wat een pretentieuze zak.

Ik zal je vertellen waarom. In de jaren '60 en '70 heeft Avedon een serie geschoten van zijn vader, tot en met diens met kanker opgemaakte sterfbed. In een van de scènes in de film vertelt Monsigneur Richard een walgelijk verhaal over zijn beweegredenen om die serie te maken. Hijzelf dacht lang dat hij hem uit liefde schoot, maar in een sessie met zijn psycho-analyticus na de voltooiing bracht Avedon zelf een stukje onvervalste psychologie van de koude grond te berde. Eigenlijk was de serie niet uit liefde ontstaan, maar door de portretten te schieten beeldde hij zich in dat hij z’n vader vermoordde. Volg je hem? Na deze "schokkende" constatering vroeg hij z'n Dr. Melphi of die dat niet door had gehad en waarom hij hem daar dus toen niet op had gewezen. "I don't interfere with the creative process", zou deze hierop geantwoord hebben en daar nog aan toegevoegd hebben dat alleen te doen als het iemand in gevaar brengt. Kom op man! Hoeveel duidelijker kan je een veel te rijke en veel te pretentieuze (mode)fotograaf naar de mond praten om je business te behouden?

Ik verliet Foam met een vies gevoel. Gadverdamme.

dinsdag 24 februari 2009

Bewegen in een crisis

Een exploratief onderzoek naar de relatie tussen slack en turnaroundstrategiekeuze bij midden- en kleinbedrijven in Nederland

Door: Dirko Wijers - Nijmegen, lente 2007


Op het gebied van innovatie blijkt dat de aanwezigheid van financiële slack de realisatie van innovatieve (groeistrategieën) stimuleert. De liquiditeitspositie van de onderneming speelt een grote rol in deze realisatie van innovatieve strategieën, doordat er externe middelen aangetrokken kunnen worden en het voortbestaan van de onderneming voorlopig veiliggesteld is. Hiermee lijkt de liquiditeitspositie ook een rol te spelen in de eerder genoemde “entrepreneurial retrenchment” strategie, namelijk in de overgang van retrenchment naar een entrepreneurial strategie.

Slack op capaciteit lijkt de realisatie van innovatieve groeistrategieën juist te remmen, doordat het onwenselijk is in een turnaroundsituatie en vaak zelfs de oorzaak van de turnaroundsituatie is. Bij slack op capaciteit werd dan ook vaak gekozen voor een retrenchmentstrategie.
Op het gebied van suboptimaal gedrag blijkt dat minder slack wel leidt tot een retrenchmentstrategie, wat kan duiden op suboptimaal gedrag doordat altijd voor kostenbeheersing gekozen wordt. Echter, doordat een ondernemer volgens de experts niet zoveel keus heeft (hij moet entrepreneurial retrenchment volgen) leidt een aan- of afwezigheid van slack niet tot meer of minder suboptimaal gedrag.
Op het gebied van politiek gedrag blijkt dat de aanwezigheid van financiële slack invloed heeft op de mate van politiek gedrag in een MKB, namelijk dat het voor meer rust in de onderneming zorgt (voorbeeld: lonen en rekeningen kunnen worden doorbetaald). Echter, de mate van politiek gedrag heeft door de dominante positie van de ondernemer geen invloed op de turnaroundstrategiekeuze.

Uiteindelijk is door het beantwoorden van de centrale vragen en de subvragen het meer inzicht verkregen in faillissementsafwendende strategieën voor het midden- en kleinbedrijf. Deze inzichten zijn:

Wel degelijk leaner en meaner!
Dat entrepreneurial retrenchment de turnaroundstrategie voor het midden- en kleinbedrijf is betekent dat een periode van kostenbeheersing vooraf gaat aan een periode van groei. Slack op capaciteit (te veel personeel) is vaak de oorzaak van het prestatieverval doordat de hoge vaste kostenlasten niet meer in één lijn zijn met de gedaalde omzet – waarna een kostenbeheersing volgt. In een turnaroundsituatie is het dus ook voor het midden- en kleinbedrijf een kwestie van “leaner & meaner”!

Het eerste richtpunt: de liquiditeitspositie!
Omdat de onderneming verlies maakt is het zaak de onderneming door te laten lopen, en waar nodig slack op capaciteit verwijderen. Een goede liquiditeitspositie (op korte termijn aan je schulden kunnen voldoen) is voor een midden- en kleinbedrijf een belangrijk omslagpunt in de turnaroundstrategie, en daarom het eerste richtpunt. Hieruit is ook de conclusie getrokken worden dat een bewust aangemaakt bron van financiële slack het probleem niet op zal lossen, doordat meer liquide middelen uit de onderneming getrokken worden en een ondernemer alleen maar sneller in een turnaroundsituatie terecht komt.

Het beslisgedrag van een midden- en kleinbedrijf:
Wat betreft innovatief gedrag helpen financiële middelen innovatie realiseren, maar het ligt aan het karakter van de ondernemer of er innovatief gedacht wordt. Er is weinig ruimte voor suboptimale beslissingen, omdat er niet veel keuzemogelijkheden zijn (kostenbeheersing). Het suboptimale beslisgedrag ligt eerder in het feit dat de ondernemer niet eerder begint met kostenbeheersing, een zet die opvallend genoeg wel bij grote ondernemingen te zien is (kostensnijden terwijl winst wordt behaald). Het politieke gedrag is bij een midden- en kleinbedrijf vaak enkel afhankelijk van de financiële slack. De medewerkers zijn weinig betrokken bij de besluitvorming waardoor coalities en politieke onrust uitblijven zolang hun loon betaald wordt.

De resultaten en inzichten hebben geleid tot enkele aanbevelingen aan de doelgroep van deze scriptie, namelijk wetenschappers die geïntresseerd zijn in het fenomeen turnaround en de rol van slack bij een strategie.

Entrepreneur startegie
Een entrepreneurial strategie is een strategie die gebaseerd is op groei en ondernemen. Het betekent dat activiteiten anders aangepakt worden dan voorheen, een typische “out of the box” manier van handelen. Karakteristiek lijkt deze strategie goed bij een ondernemer te passen, omdat dit eigenschappen zijn waarmee de ondernemer zijn onderneming ooit begonnen is. Het aanpassen van de strategie, nieuwe productlanceringen en een andere marketing zijn typische voorbeelden van zetten behorend bij deze entrepreneurial strategie. In de literatuur wordt kostenbeheersing (retrenchment) algemeen beschouwd als de manier om een turnaround te bereiken. De aanhangers van de entrepreneurial strategie zien dit echter anders.

Barker en Mone beschreven dat retrenchment (kostenbeheersing) eerder de consequentie is van een financieel slechte periode dan onderdeel van een turnaround (Barker en Mone, 1994). Zij stelden dat kostenbeheersing niet leidt tot absoluut hogere prestatieniveaus maar voor sommige ondernemingen zelfs potentieel schade aan herstelpogingen oplevert. Hiermee wordt gesuggereerd dat het een activiteit is die managers min of meer gedwongen moeten doen omdat de interne ondernemingsresources beperkt worden (Whetten, 1987; Cameron et al., 1988; uit Barker III en Mone, 1994).Volgens hen wordt vergeten dat de manier waarop er kostenbeheersing plaatsvindt zeer belangrijk is voor het succes van een turnaround (Barker en Mone, 1994).

Het kiezen van de verkeerde downsizing strategie of een zwakke implementatie ervan kan een onderneming verder in een afname drukken. Te denken valt aan het werknemersmoraal en de marketing vaardigheden van bepaalde personen die dan vertrekken (Sutton et al., 1986; uit Barker III en Mone, 1994). Ook wordt met de assumptie dat kostenbeheersing de enige weg is naar herstel de huidige turnaround literatuur vergeten, waarin gesteld wordt dat een onderneming met een zwakke strategische positie een strategische oplossing dient te implementeren (Schendel et al., 1976; Hofer, 1980; uit Barker III en Mone, 1994).

Volgens Rasheed is er de dominante gedachte dat in geval van een turnaround de controle op de interne factoren aangescherpt dient te worden. Groei (entrepreneurial) als een turnaround strategie is grotendeels genegeerd (Rasheed 2005). Strategische alternatieven zijn voor kleine ondernemingen beperkt doordat ze maar weinig (financiële) resources hebben en ze hun weinige resources intern moet herverdelen. (Rasheed, 2005).

Toch ligt het in de karakteristiek van de ondernemer om te ondernemen. Holt (1992) suggereerde dat er andere factoren zijn die invloed kunnen uitoefenen op de voorkeur voor groei bij de eigenaar van een midden- en kleinbedrijf. Vanuit het perspectief van de ondernemer kan groei noodzakelijk zijn om een imago op te bouwen, een solide basis van activa te creëren en voor het voldoen aan de eigenaars behoefte om de eigenaar te zijn van een grote onderneming (Holt, 1992; in Rasheed, 2005).

Het is dus helemaal niet vanzelfsprekend dat een ondernemer automatisch voor een retrenchmentstrategie kiest als hij zich in een turnaroundsituatie bevindt. Ook Chowdury en Lang stellen dat, ondanks de theoretische voorkeur voor retrenchment, dit niet betekent dat entrepreneurial turnaround niet mogelijk/verstandig is. Volgens Prahalad en Hamel (1994) zullen efficiency maatregelen de concurrentiepositie voor de lange termijn in gevaar brengen ten faveure van financiële verbetering op de korte termijn (Prahalad en Hamel, 1994; in Chowdury en Lang, 1996).

Retrenchment strategie
Retrenchment is een turnaroundstrategie waarbij de focus voornamelijk ligt op het beheersen en onder controle brengen van de kostenkant van de onderneming. Het ontslaan van mensen, het verkopen van machines en het downsizen van de onderneming zijn typische voorbeelden van zetten behorend bij een retrenchmentstrategie. In de literatuur (Morrow Jr. et al, 2002; Hambrick & Schecter, 1983; O’Neill, 1986; Schendel et al., 1976) wordt vaak onderscheid gemaakt tussen kosten en activa retrenchment. Door deze onderzoeken is de logica ontstaan dat kosten en activa retrenchment een positieve relatie hebben met turnarounds en ondernemingsresultaat (Morrow Jr. et al., 2004).
Activa retrenchment wordt gedefinieerd als een reductie in activa (lange en korte termijn) als middel om de omstandigheden die verantwoordelijk zijn voor een financiële daling te verzachten (Robbins en Pierce, 1992). Specifiek wordt hier bedoeld het sluiten van vestigingen, ontslaan van mensen, afstoten van bedrijfsonderdelen, reduceren van bezit, voorraad en uitrustingen (Morrow Jr. et al., 2004).
Kosten retrenchment wordt gedefinieerd als een reductie van de kosten (vb. verkoop-, algemene-, administratieve- en interestkosten). Hier onder vallen diverse typen kosten, maar zijn over het algemeen vrijwel alle kosten die niet primair met het productieproces te maken hebben maar met het gehele bedrijfskundige proces eromheen. Voorbeeld hiervan zijn: advertentiekosten, bonussen voor directie, buitenlandse valuta aanpassingen, indirecte kosten, leasekosten, marketing uitgaven, R&D, salarissen etc. (Morrow Jr. et al., 2004).

Het lijkt logisch dat het midden- en kleinbedrijf in een turnaroundsituatie moeilijkheden heeft een groeistrategie op te zetten waarbij promotie, marktonderzoek en klantenservice centraal staat omdat hiervoor kapitaal, tijd en managementkennis benodigd zijn (Chowdury en Lang, 1996).

---

NEEM VOOR HET COMPLETE ARTIKEL CONTACT OP VIA: dirkowijers@hotmail.com.

zaterdag 14 februari 2009

Onveiligheid, wat is dat?

Door: Thomas Hurkxkens – San Salvador, winter 2009

Nergens word je als journalist zo getest als in gevaarlijke gebieden. Zoals een oorlog, tussen de armoede en criminaliteit, of tijdens een dictatuur. Maar nergens ben je ook harder nodig. Een betere wereld is niet mogelijk zonder mensen die midden tussen het geweld verhalen bekend maken en zoeken naar betrouwbaarheid van deze verhalen. Maar hoe weet je of je gevaar loopt, zonder spannend muziekje uit een film om je bij te staan?Thomas Hurkxkens bericht uit El Salvador.

Bekijk de beelden op: http://intern.lokaalmondiaal.net/video/internettrailer.mov


In 1982 werkt de Nederlandse journalist Koos Koster in El Salvador in zo’n gevaarlijk gebied. Er woedt een burgeroorlog in het land. Linkse guerrilla’s van het FMLN proberen de rechtse dictatuur, gesteund door de Verenigde Staten, omver te werpen. Het regeringsleger moordt op grote schaal. Vele duizenden burgers en guerrilla’s worden gedood, hele dorpen verwoest en de bewoners bruut om het leven gebracht. Koos Koster is een kritische journalist en maakt dagelijkse reportages over de situatie in het land. De militairen willen dit niet en proberen hem te intimideren: hij wordt bedreigd. Koster is journalist, hij loopt gevaar, maar schat in dat hij nog veilig genoeg is. Dat is hij niet. Op 17 maart loopt hij samen met zijn crew in een hinderlaag. Op weg naar het gebied dat in handen is van de guerrilla’s worden zij door militairen beschoten. Het betekent de dood van Koos Koster, Hans Ter Laag, Jan Kuiper en Joop Willemsen

Met licht knikkende knieën daal ik 27 jaar later de vliegtuigtrap af. El Salvador kent weliswaar geen dictatuur meer, maar het is nog steeds één van de meest gewelddadige landen ter wereld. Dagelijks worden er rond de 15 moorden gepleegd en in de wijken van de stad leven de gangs van de Mara Salvatrucha, getatoeëerde bendeleden die nergens voor terugdeinzen. Samen met mijn collega Marc Broere ga ik een reportage maken over de situatie van El Salvador anno 2009. En dat betekent dat we niet alleen gaan berichten over de armoede die steeds verder toeneemt in het land, maar dat we een poging gaan ondernemen deze gangs te ontmoeten. Zij houden het land in hun greep.
Op het vliegveld worden we opgewacht door Guillermo Denaux een Belgische oud-ontwikkelingswerker die met tussenpozen al sinds begin jaren zeventig in El Salvador woont. Hij gaat ons begeleiden, legt de belangrijke contacten en houdt de omgeving in de gaten terwijl we beelden maken van de stad. Hij kent het land als zijn broekzak en vertaalt tijdens interviews. Bij buitenlandse reizen is een ‘fixer’ als Guillermo goud waard, omdat de tijd die je als journalist in een land doorbrengt vaak te kort is om zelf contacten leggen.
Dat betekent niet dat Guillermo zomaar even de wijken in rijdt en aanbelt bij één van de gangleden voor een interview. De eerste poging om de gang te benaderen loopt daarom via rechter Aida Escobar, die contacten heeft met een gevangenisdirecteur. De gevangenis zou de beste plek zijn om de gangleden te filmen. Dat het in deze gevangenissen onveilig is bewijzen gruwelijke foto’s van moordpartijen die de rechter ons laat zien. We krijgen haar persoonlijke bodyguard mee ter bescherming. Marc, Guillermo en ik spreken af dat we onmiddellijk vertrekken als één van ons zich niet meer lekker voelt, ook als de anderen dit gevoel niet delen.

De zwaar beveiligde gevangenis ligt twintig kilometer buiten de stad. Eenmaal door de poort moeten we alle waardevolle spullen achterlaten. Horloges en ringen moeten af om gangleden geen aanleiding te geven iets te proberen. Zij slapen op grote slaapzalen waar het vaak twijfelachtig is wie de baas is: de bewakers of zij. Dat het gevaarlijk is blijkt ook als de directeur zenuwachtig heen en weer begint te schuiven op zijn stoel als hij ons verzoek hoort. Hij heeft duidelijk geen zin om ons naar binnen te laten gaan en de gevangenen onrustig te maken. We worden daarop van het kastje naar (één van de vele) muren gestuurd. We zien een paar cellen, mogen kort praten met een modelgevangene, ‘het leven in de gevangenis is helemaal niet erg en ik word goed verzorgd’, en staan twee deuren verder plotseling weer buiten. De directeur is ‘in bespreking.’
Het is duidelijk dat we zonder de juiste personen mee te nemen deze reis geen enkele tatoe gaan zien. Het bezoek aan de gevangenis benadrukt weer het gevaar van een bezoek aan deze gangleden. We moeten op zoek naar een vertrouwenspersoon van gangs die de wijken kent. We proberen het bij Homies Unidos, een organisatie van ex-gangleden die zich verenigd hebben. Maar ook daar krijgen we nul op het rekest. Het beste wat zij voor ons kunnen doen is contact leggen met de bevriende pater Antonio die werkt met de actieve gangleden. Na enig aandringen, en nadat hij onze intenties wil weten, zegt hij toe.

We rijden door de kleine straatjes van San Salvador. Prostituees en bedelaars kijken de auto na die om ruimte vecht met bussen en straatverkopers om een klein stukje asfalt. Overal is lawaai. Dan draaien we een rustige buurt in. Op de muren staat in graffiti MS13, zoals de Mara Salvatrucha zich noemen. We zijn gespannen. De camera moet worden opgeborgen, zegt padre Antonio. ‘Misschien kan er later worden gefilmd, maar de gang beslist dat zelf. Zij zijn de baas.’ Het codewoord is swave: als dat valt moet ik direct stoppen met filmen, benadrukt de pater.
De gangleden komen ons tegemoet op een klein pleintje tussen de kleine huisjes en even later staan ze voor ons. Maar in plaats van een overweldigende indruk op ons te maken, valt het aangezicht van de jonge jongens mee. Zij zijn volledig getatoeëerd, maar het is moeilijk te beseffen dat deze jonge gezichten zoveel geweld op hun geweten hebben. De spanning valt weg, we mogen filmen (geen gezichten) en we raken in een vrolijk gesprek over FC Barcelona, waarvan één van de gangleden het logo op zijn hand heeft gezet. Het is makkelijk om de afgesproken regels te vergeten. Ik merk weer hoe serieus het is als ik één jongen iets te lang film. Hij knipt kort met zijn vingers. ‘Swave’, zegt hij zacht. Ik stop.
Op de terugweg bedenk ik me of we nou echt gevaar hebben gelopen. Was het onveilig? We zijn op de gevaarlijkste plek in San Salvador geweest, maar liepen we gevaar? Als ik iets geleerd heb van deze reis, dan is het dat je onveiligheid of gevaar niet aan ziet komen (zo bewijst ook het trieste voorbeeld van de vier Nederlandse journalisten). Er zijn geen regels voor wat onveiligheid is, maar wat je kunt doen is het inschakelen van personen als Guillermo en padre Antonio. De enige regel die ik kan verzinnen is dat het verhaal dat je gaat maken het risico dat je neemt waard moet zijn. Wereldnieuws rechtvaardigt meer risico dan shownieuws. Misschien hadden Koos Koster, Hans ter Laag, Jan Kuiper en Joop Willemsen beter moeten weten, maar misschien hadden zij deze afweging gemaakt.

Op zondag 15 maart organiseren Cordaid, ICCO en lokaalmondiaal een verkiezingsavond over El Salvador waar de films van Thomas Hurkxkens vertoond zullen worden. Kijk voor meer informatie op http://www.elsalvador2009.nl/

vrijdag 13 februari 2009

Is het wenselijk om de zekerheidsgerechtigden ook te binden aan het crediteurenakkoord?

Door: Dennis Koerselman - Utrecht, herfst 2007

Bij besluit van 3 april 2003 heeft het Ministerie van Justitie ter advisering over het insolventierecht de tijdelijke Commissie Insolventierecht (hierna: de Commissie) ingesteld. De Commissie heeft in haar advies van 8 september 2003 de deur geopend voor een geïntegreerde Insolventieprocedure. Dit houdt in dat er in plaats van een aparte Faillissements-, Surseance- en schuldsaneringsprocedure één uniforme insolventieprocedure ontstaat. Deze nieuwe Insolven-tiewet is nog niet gereed. De Commissie hoopt eind 2007 een voorontwerp gereed te hebben. In haar advies van 29 juni 2006 schrijft de Commissie dat ook in de te ontwerpen Insolventiewet de behartiging van de verhaalsbelangen van de gezamenlijke schuldeisers voorop dient te staan. De Commissie merkt daarbij op dat een reorganisatie van een levensvatbare onderneming (of een onderdeel daarvan) in de regel ook in het belang van de gezamenlijke schuldeisers zal zijn. Krachtens art. 138 Faillissementswet mag de schuldenaar aan haar schuldeisers een akkoord aanbieden (hierna: crediteurenakkoord).


Met een dergelijk akkoord kan het noodlijdende bedrijf een reorganisatie bewerkstelligen die mogelijkerwijs de verhaalsmogelijkheden van crediteuren vergroot. Het kan voor hen namelijk gunstiger zijn een percentage van hun vordering voldaan te krijgen bij een reorganisatie, dan dat de activa van het bedrijf verkocht wordt. De grootste schuldeisers van een bedrijf hebben veelal zekerheden bedongen om hun vordering voldaan te krijgen (bijv. pand- en hypotheekrecht). Een probleem bij een dergelijke reorganisatie kan liggen in het feit dat schuldeisers met een voorrangsrecht krachtens het huidige art. 157 Fw niet gebonden zijn aan het akkoord. In dergelijke gevallen heeft het crediteurenakkoord van art. 138 Fw weinig effect. In deze scriptie wordt middels een rechtseconomische theorie gekeken of het wenselijk is om de zekerheidsgerechtigden eveneens te binden aan het akkoord. De probleemstelling voor deze scriptie luidt daarom:

Dienen in de nieuwe Insolventiewet, bezien vanuit rechtseconomisch perspectief, de zekerheidsgerechtigden aan een crediteurenakkoord te worden gebonden en zo ja, welke voorwaarden moeten hieraan ten grondslag liggen?

Om deze probleemstelling te onderzoeken wordt in hoofdstuk 1 eerst het huidige crediteurenakkoord bestudeerd. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de besluiten en adviezen van de tijdelijke Commissie Insolventierecht. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 enkele rechtseconomische theorieën uiteengezet. Uit deze rechts-economische theorieën wordt er vervolgens één gekozen, de creditor's bargain theorie. In hoofdstuk 4 wordt gekeken hoe de creditor's bargain theorie tegenover het separatisme en het crediteurenakkoord staat. Vervolgens wordt er gekeken naar twee buitenlandse systemen. In hoofdstuk 5 wordt het Duitse Insolvenzplan bestudeerd en wordt gekeken of het Insolvenzplan overeenstemt met de creditor's bargain theorie. Ditzelfde gebeurt in hoofdstuk 6, maar dan voor het Amerikaanse Reorganization Plan. De bevindingen van deze hoofdstukken leiden vervolgens tot de conclusie en aanbevelingen.

HET CREDITEURENAKKOORD
De faillissementswet kent drie regelingen omtrent een crediteurenakkoord, namelijk het akkoord bij faillissement, het akkoord bij surseance en het akkoord bij de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Met een gehomologeerd crediteurenakkoord eindigt voor de schuldenaar het faillissement, de surseance dan wel de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de historie van het crediteurenakkoord bij faillissement en de wijze van totstandkoming. Daarnaast wordt gekeken wie aan het crediteurenakkoord gebonden zijn en naar eventuele relevante jurisprudentie. Het crediteurenakkoord zal hierna “akkoord” worden genoemd.

2.1 Historie van het crediteurenakkoord
Het akkoord vindt zijn oorsprong in het Romeinse recht. Bij een nalatenschap die bestond uit veel schulden, kon de meerderheid van de schuldeisers genoegen nemen met een deelbetaling. Hierdoor werd de minderheid ook gebonden. De erfgenaam kon op deze manier alsnog de nalatenschap aanvaarden, zodat de nagedachtenis aan de overledenen in ere kon worden gehouden. Daarnaast bestond er de regeling van Justinianus. Deze regeling hield in dat door een meerderheid van de schuldeisers aan de schuldenaar een uitstel van betaling van maximaal 5 jaar kon worden gegeven. De minderheid was aan dit akkoord gebonden. Hieruit ontwikkelde zich, voornamelijk in Italiaanse handelssteden, gedurende de Middeleeuwen de zogenaamde dwangakkoorden, als middel om een reeds begonnen vermogensexecutie te beëindigen. Net als het huidige akkoord was de minderheid hieraan gebonden mits de meerderheid instemde; het faillissement eindigde dan.

In Frankrijk werd het akkoord overgenomen in de ‘Ordonnans de Louis XIV pour le Commerce’ van 1673. Hierin werd opgenomen dat ten minste drie kwart deel van de schuldeisers moest instemmen. De ‘Code de Commerce’ eiste minimaal een dubbele meerderheid (schuldeisers en bedrag) en homologatie door een rechter. Dit laatste stelsel werd in veel landen overgenomen.

---

NEEM VOOR HET COMPLETE ARTIKEL CONTACT OP VIA: denniskoerselman@hotmail.com.

woensdag 11 februari 2009

In een klein land als Nederland..

Door: Valentijn Brandt - Nijmegen, zomer 2007

Met een kleine hoeveelheid fantasie is het conflict tussen de bondscoach van het Nederlands voetbalelftal Marco van Basten en topvoetballers Mark van Bommel en Ruud van Nistelrooij terug te brengen tot een strijd om status tussen de leden van twee groepen die slechts gering van elkaar verschillen. De hardwerkende provincialen, Van Bommel en Van Nistelrooij, opgegroeid in de luwte van respectievelijk Maasbracht in Limburg en Geffen in Brabant, versus de goedgebekte stedelingen, Marco van Basten en zijn kompaan John van ’t Schip, die als talentvolle, stadse lefgozertjes opgroeiden in de straten van Utrecht en Amsterdam.

In mijn oren klinken veelgehoorde uitroepen als “Ach ja, da’s typisch Brabants” minder en minder complimenteus. Spelen in een klein land als Nederland subtiele verschillen tussen mensen van verschillende streken een rol van negatieve betekenis?


DE SOCIALE IDENTITEITS THEORIE
Volgens Tajfel & Turner hebben mensen de behoefte om bij een groep te horen en bovendien de behoefte aan een positief zelfbeeld. Daarvoor gebruikt men een positief groepsbeeld, dat de identiteit van de hele groep en daarmee ook die van elk aangesloten individu als superieur voorstelt. Om dit te bereiken doen mensen aan bevoorrechting van de eigen groep en benadeling van de (leden van) andere groepen. Zodoende zijn mensen geneigd om bij de eigen groep vooral positieve karakteristieken te percipiëren en bij andere groepen vooral negatieve karakteristieken te percipiëren. Hier manifesteert zich de strijd om status tussen groepen. Stereotypen zijn een gereedschap in deze strijd en rechtvaardigen de strijd tegelijkertijd.

Marco van Basten en John van ’t Schip leken zelfs bereid zichzelf te benadelen. Ze stellen vrijwillig een slechter elftal op, door Van Nistelrooij (tijdelijk) en Van Bommel (definitief) niet meer te selecteren. De paralellen met het beroemde Minimal Group Experiment zijn op zijn minst treffend: leden van de ene groep zijn bereid zichzelf te benadelen als leden van de andere groep maar nog zwaarder worden benadeeld, in het geval van Van Nistelrooij en Van Bommel met een onderbroken interlandloopbaan.

HET NARCISME VAN DE GERINGE VERSCHILLEN
De geografische afstand tussen de Gelderse steden Arnhem & Nijmegen is klein. De ruimtelijke en historische gelijkenissen zijn groot: beide steden liggen aan belangrijke rivieren en beide steden zijn in de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd en rap maar weinig sfeervol opgebouwd. Toch zijn de wederzijdse weerstanden groot. Denk maar aan de rivaliteit tussen de lokale betaald voetbalclubs Vitesse en NEC; waar een Gelderse fusie mogelijk een nationale topclub had kunnen voortbrengen.

Anton Blok schreef ‘The Narcissism of Minor Differences’. Volgens hem spelen verschillen juist wanneer ze klein zijn een belangrijke rol als katalysator voor de ontwikkeling van haat: “We zijn geneigd conflict en strijd tussen individuen en groepen toe te schrijven aan groeiende tegenstellingen. Hoe groter de (economische, sociale of culturele) verschillen, hoe groter de kans op geweldadige confrontaties. Maar een ontwerp voor algemene theorie over de uitoefening van macht en geweld mag niet voorbijgaan aan het feit dat de hevigste strijd zich vaak afspeelt tussen individuen, groepen en gemeenschappen die juist heel weinig van elkaar verschillen. Burgeroorlogen worden gewoonlijk beschreven als medogenlozer dan andere oorlogen.” De slachtpartijen tussen de Hutu’s en de Tutsi’s in Ruanda is een voorbeeld van een conflict waarbij de overeenkomsten tussen de strijdende partijen groter zijn dan de verschillen. “En de felste strijd is vaak die tussen broers.” Waarschijnlijk speelt het narcisme van de kleine verschillen hier ook een belangrijke rol, evenals in de zogenaamde ‘troubles’, de strijd tussen protestanten en katholieken in Noord-Ierland.

Hoe kleiner de verschillen, hoe zwaarder ze wegen. In de woorden van Anton Blok: “Sociale identiteit is gelegen in verschil, en verschil wordt in stand gehouden, bekrachtigd en verdedigd tegenover dat wat het dichtste bij is” – dat wat het dichtste bij is, in de ruimste betekenis van het woord, vormt de grootste bedreiging van de identiteit.

Helen Davis schrijft dat volgens Stuart Hall identiteit een productie is en dus per definitie incompleet. “Identity is in constant production and exists at the point of intersection between the individual and other determining structures and institutions”. Identiteit is een individuele of collectieve creatie, een constructie is die wel een zelfbeeld of een opvatting van het zelf genoemd zou kunnen worden, die als authentiek en oorspronkelijk gepercipiëerd wordt? Maar onbewust definiëren mensen hun identiteit niet aan de hand van intrinsieke, oorspronkelijke eigenschappen van de eigen groep maar aan de hand van het subtiele onderscheid met een in veel opzichten vergelijkbare groep. De identiteit van bijvoorbeeld de bevolking van het oosten van Gelderland, de Achterhoekers, onderscheidt zich zeer subtiel van die van de Tukkers (de bevolking van het oosten van Overijssel). In hun eigen ogen is dit kleine verschil dikwijls cruciaal. Een buitenstaander daarentegen, een Rotterdammer of bijvoorbeeld een Amerikaan, zal juist getroffen zijn door de grote gelijkenis in taal en mentaliteit tussen deze twee bevolkingsgroepen.

PROBLEEMSTELLING
In 'Etnische conflicten en het moderne geweten' uit 1999 bespreekt ook schrijver en historicus Michael Ignatieff het narcisme van het geringe verschil, een theoretisch idee dat voor het eerst uit het brein van Sigmund Freud ontsproot. Ignatieff schrijft: “Juist wanneer de verschillen tussen groepen klein zijn, moeten ze agressief tot uitdrukking gebracht worden. Hoe minder de verschillen tussen twee groepen om het lijf hebben, hoe meer ze allebei hun best doen die verschillen als absoluut af te schilderen. Bovendien richt de agressie die vereist is om een groep bijeen te houden zich niet alleen naar buiten, op een andere groep, maar ook naar binnen, om de verschillen tussen individu en groep tegen te gaan.”

Dit onderzoek gaat over geografische identificatie. Met welk gebied voelen Nederlanders zich verbonden en wat is de grootte van dit gebied? Waar ligt volgens Nederlanders het onderscheid met andere Nederlanders? Identificeren Nederlanders zich met de woonplaats, de geboorteplaats, de regio, de provincie, het land, Europa? Welke groep Nederlanders noemt zich wereldburger? Identificeren stedelingen zich uitsluitend met hun eigen stad? En identificeren mensen van het platteland zich met de hele streek? Welke aspecten zijn predictoren van de geografische schaal waarop mensen hun identiteit baseren?

Of is identiteit tegenwoordig een individuele en daarmee willekeurige kwestie en zijn er geen sociologische uitspraken te doen over geografische identiteiten van mensen en de predictoren ervan?

---

NEEM VOOR HET COMPLETE ARTIKEL CONTACT OP VIA: info@valentijnbrandt.nl.