vrijdag 13 februari 2009

Is het wenselijk om de zekerheidsgerechtigden ook te binden aan het crediteurenakkoord?

Door: Dennis Koerselman - Utrecht, herfst 2007

Bij besluit van 3 april 2003 heeft het Ministerie van Justitie ter advisering over het insolventierecht de tijdelijke Commissie Insolventierecht (hierna: de Commissie) ingesteld. De Commissie heeft in haar advies van 8 september 2003 de deur geopend voor een geïntegreerde Insolventieprocedure. Dit houdt in dat er in plaats van een aparte Faillissements-, Surseance- en schuldsaneringsprocedure één uniforme insolventieprocedure ontstaat. Deze nieuwe Insolven-tiewet is nog niet gereed. De Commissie hoopt eind 2007 een voorontwerp gereed te hebben. In haar advies van 29 juni 2006 schrijft de Commissie dat ook in de te ontwerpen Insolventiewet de behartiging van de verhaalsbelangen van de gezamenlijke schuldeisers voorop dient te staan. De Commissie merkt daarbij op dat een reorganisatie van een levensvatbare onderneming (of een onderdeel daarvan) in de regel ook in het belang van de gezamenlijke schuldeisers zal zijn. Krachtens art. 138 Faillissementswet mag de schuldenaar aan haar schuldeisers een akkoord aanbieden (hierna: crediteurenakkoord).


Met een dergelijk akkoord kan het noodlijdende bedrijf een reorganisatie bewerkstelligen die mogelijkerwijs de verhaalsmogelijkheden van crediteuren vergroot. Het kan voor hen namelijk gunstiger zijn een percentage van hun vordering voldaan te krijgen bij een reorganisatie, dan dat de activa van het bedrijf verkocht wordt. De grootste schuldeisers van een bedrijf hebben veelal zekerheden bedongen om hun vordering voldaan te krijgen (bijv. pand- en hypotheekrecht). Een probleem bij een dergelijke reorganisatie kan liggen in het feit dat schuldeisers met een voorrangsrecht krachtens het huidige art. 157 Fw niet gebonden zijn aan het akkoord. In dergelijke gevallen heeft het crediteurenakkoord van art. 138 Fw weinig effect. In deze scriptie wordt middels een rechtseconomische theorie gekeken of het wenselijk is om de zekerheidsgerechtigden eveneens te binden aan het akkoord. De probleemstelling voor deze scriptie luidt daarom:

Dienen in de nieuwe Insolventiewet, bezien vanuit rechtseconomisch perspectief, de zekerheidsgerechtigden aan een crediteurenakkoord te worden gebonden en zo ja, welke voorwaarden moeten hieraan ten grondslag liggen?

Om deze probleemstelling te onderzoeken wordt in hoofdstuk 1 eerst het huidige crediteurenakkoord bestudeerd. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de besluiten en adviezen van de tijdelijke Commissie Insolventierecht. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 enkele rechtseconomische theorieën uiteengezet. Uit deze rechts-economische theorieën wordt er vervolgens één gekozen, de creditor's bargain theorie. In hoofdstuk 4 wordt gekeken hoe de creditor's bargain theorie tegenover het separatisme en het crediteurenakkoord staat. Vervolgens wordt er gekeken naar twee buitenlandse systemen. In hoofdstuk 5 wordt het Duitse Insolvenzplan bestudeerd en wordt gekeken of het Insolvenzplan overeenstemt met de creditor's bargain theorie. Ditzelfde gebeurt in hoofdstuk 6, maar dan voor het Amerikaanse Reorganization Plan. De bevindingen van deze hoofdstukken leiden vervolgens tot de conclusie en aanbevelingen.

HET CREDITEURENAKKOORD
De faillissementswet kent drie regelingen omtrent een crediteurenakkoord, namelijk het akkoord bij faillissement, het akkoord bij surseance en het akkoord bij de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Met een gehomologeerd crediteurenakkoord eindigt voor de schuldenaar het faillissement, de surseance dan wel de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de historie van het crediteurenakkoord bij faillissement en de wijze van totstandkoming. Daarnaast wordt gekeken wie aan het crediteurenakkoord gebonden zijn en naar eventuele relevante jurisprudentie. Het crediteurenakkoord zal hierna “akkoord” worden genoemd.

2.1 Historie van het crediteurenakkoord
Het akkoord vindt zijn oorsprong in het Romeinse recht. Bij een nalatenschap die bestond uit veel schulden, kon de meerderheid van de schuldeisers genoegen nemen met een deelbetaling. Hierdoor werd de minderheid ook gebonden. De erfgenaam kon op deze manier alsnog de nalatenschap aanvaarden, zodat de nagedachtenis aan de overledenen in ere kon worden gehouden. Daarnaast bestond er de regeling van Justinianus. Deze regeling hield in dat door een meerderheid van de schuldeisers aan de schuldenaar een uitstel van betaling van maximaal 5 jaar kon worden gegeven. De minderheid was aan dit akkoord gebonden. Hieruit ontwikkelde zich, voornamelijk in Italiaanse handelssteden, gedurende de Middeleeuwen de zogenaamde dwangakkoorden, als middel om een reeds begonnen vermogensexecutie te beëindigen. Net als het huidige akkoord was de minderheid hieraan gebonden mits de meerderheid instemde; het faillissement eindigde dan.

In Frankrijk werd het akkoord overgenomen in de ‘Ordonnans de Louis XIV pour le Commerce’ van 1673. Hierin werd opgenomen dat ten minste drie kwart deel van de schuldeisers moest instemmen. De ‘Code de Commerce’ eiste minimaal een dubbele meerderheid (schuldeisers en bedrag) en homologatie door een rechter. Dit laatste stelsel werd in veel landen overgenomen.

---

NEEM VOOR HET COMPLETE ARTIKEL CONTACT OP VIA: denniskoerselman@hotmail.com.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten